Ingezonden door: Bram Boerman.
De dijk lijkt een tribune, elk schip een showboot. Vroeger moest je als een coureur het bochtenwerk op de dijk nemen. De rivieren hebben er een grillige loop en stromen functioneel van krib naar krib als aan- en afvoerwegen, waar bovendien een schip te water kon worden gelaten. De koeien in de buitenpolders hebben het veld geruimd voor hijskranen en bonkige persen, en het gespetter van lasvlammen overstemt het geluid van het kleine vogeltje uit de grienden dat eens zo'n aardig lied zong. Ook naar architectonisch schoon heb ik vruchteloos gespeurd. De historie spreekt hier voornamelijk met 3 woorden: onbewoonbaar verklaarde woning. In het dorp zonder hart bestaat de bebouwing uit een rommelige slagorde van huizen die aan weerskanten schots en scheef de dijk op lopen, en zich zo ver mogelijk naar voren dringen, alsof er iets te halen valt. In alle bochten doemen naakte zijgevels op waaraan drukwerken van reclamebureaus zijn gehecht.
Het wemelt er van merkwaardige perspectieven en gewaagde stijlcombinaties. Ik zag een bakker die 15 traptreden diep in het dijktalud met zakken meel op zijn schouder liep te sjouwen om het in zijn bakkerij te krijgen. Ik zag huizen waar de ramen van de woonkamer in de dijk zaten en de slaapkamer ramen op dijkhoogte waren. Met daarnaast het huis van een beter gestelde, die als een burcht erboven uit rees. Horizontaal en verticaal gezien vormt de bebouwing een grillige rotspartij waar niets aan te koesteren valt.
Automobilisten van elders ontwijken al scheldend de zorgeloos geparkeerde bakfietsen en groentekarren en hebben elk kwartier een sensationele ontmoeting met een van de autobussen die in strikt dienstempo over de dijk schuiven. Hoe dichter de bebouwing, hoe troostelozer de buurt, want ieder doorkijkje aan de zijde van de rivier is een verrassing. Opeens kan zich een gordel van asfalt slingeren om de reusachtige kom van een wiel of een schaal vol grienden. In een dorp als Papendrecht is echter zo fervent gemetseld dat de Merwede en de Noord grotendeels schuil gaan achter herenhuizen en arbeiderswoningen die de luiken als pruilende lippen tot bijna op de dijk laten hangen.
De waterkering is eeuwenlang maatstaf geweest voor elk bouwplan. Hele generaties zijn hier geboren en getogen in een comfortabel soort holwoning, die met de dijk zijn vergroeid en kelderachtige vertrekken hebben met ramen op kniehoogte. Ze zijn doorschoten met staketsels van trappen en vaak nog voorzien van bedsteden die als het ware in de dijk zijn uitgegraven.
Op sommige plaatsen kunnen de voetgangers zo van de dijk op een rieten dak stappen. Kwajongens deden dit bij voorkeur in de winter, zij liepen dan naar boven en wierpen sneeuwballen in de schoorsteen. Ofschoon de mooie kamer meestal ramen heeft op de dijk, hokken veel bewoners altijd in de keldervertrekjes, het is er 's winters warm en 's zomers koel en het leven geeft er een primitief gevoel van beschutting. Er wordt op huisorgeltjes gespeeld en des zondags zingt men er psalmen.
Intussen zit het gemeentebestuur van Papendrecht opgescheept met een groot aantal krotwoningen, er heersen op dat gebied merkwaardige toestanden. Het college van B&W verwenst in stilte de rivieren die aan ons dorp deze wonderlijke vorm heeft gegeven, die centrumvorming bijna onmogelijk maakt. Pas in het begin van de 20ste eeuw begon men aan een uitbreiding met de Molenpolder, het latere Zand. Als eerste binnendijks volgde de Boezemsingels, en later werd het poldertje het Eiland vol gebouwd. Pas in de jaren 50 begon men weer aan uitbreidingsplannen te denken.
De wijken met flatgebouwen, plantsoenen en scholen schoten als paddenstoelen uit de grond. Een winkelcentrum markeerde voor de gemeente de vooruitgang. Maar ondanks die centralisatie bleef Papendrecht een dijkdorp. Nauwelijks is er aan de dijk een huis gesloopt, of iemand neemt een architect in de arm en laat er een nieuw huis bouwen. Het wordt er allemaal niet mooier op, ik zie bungalows tussen de van oudheid vergrijsde panden staan. Wie in Papendrecht geboren is blijft verknocht aan het water. Ik herinner mij een uitspraak van mijn opa, toen we zittend op het Slobbengors naar de rivier zaten te kijken, zei hij: 'Als de werklust door de ouderdom is geblust, gaan we er bij zitten langs de dijk en zien de boten voorbij schuiven. Je ruikt de teer en stookolie en kijkt naar het keren van het tij... Maar waar moet jij later gaan zitten?'
Comments